Aan een tafel in de groepsruimte zit ik samen met 4 peuters. Ze zijn allemaal druk bezig op kleine kaartjes met een aantal zwarte pennen, markeerstiften en nog wat gekleurde stiften die ik heb neergelegd.
Het oudste meisje zegt ineens: ‘Ik hou niet van krassen. Krassen is niet mooi.’Ik kijk nog eens naar het kaartje waar ze aan werkt en zie dat daar een cirkel op staat met een groot kruis er doorheen. Ik zeg een beetje vragend ‘Oh?’ en wacht of ze er nog iets meer over wil vertellen. Haar buurvrouw valt haar bij. ‘Ik hou ook niet van krassen. Krassen is lelijk!’ Het derde kindje aan de tafel is het er ook mee eens, hij houdt ook helemaal niet van krassen. ‘Echt lelijk’ ze zijn het met elkaar eens.
Ik sla het een beetje van een afstand gade en vraag me af wanneer ik iets zal bijdragen aan het gesprek. Dan kijken ze me allemaal aan. Het lijkt alsof ze van mij willen horen wat mijn oordeel is. Ik wil eigenlijk net zeggen dat ik krassen heel goed vind om op te warmen of om op ideeën te komen, en dat volwassenen ook vaak krassen, maar dat ze dat dan anders noemen.
Maar dan kijkt het oudste meisje eens goed naar de tekening die haar buurvrouw aan het maken is. Ze wijst ernaar en roept ‘Jij krast alleen maar!’ Het meisje in kwestie kijkt verbaasd naar haar kaartje en zegt verontwaardigd tegen mij: ‘Ze zegt dat ik kras maar dat is helemaal niet zo. Ik maak een tekening!’